Âlvestêden '63

De beruchte ELFSTEDENTOCHT van 18 januari 63

Een sterk verhaal door Roel Hopman… ;-)

Mijn broer had een Renaultje 4. Nou niet echt een auto waar je in verdwaalde, maar voor die tijd een goede auto; nou ja goed, hij was niet direct nieuw en hij startte ook niet zo goed, maar je kon hem wel gemakkelijk aanduwen. Wij zouden die avond er voor naar Harlingen gaan om bij mijn zuster en zwager te overnachten; de startkaarten waren al geregeld via een kennis van mijn zwager. Het probleem was echter dat er heel veel sneeuw lag en dat het moeilijk kon worden om de volgende ochtend vanuit Harlingen naar Leeuwarden te komen. Weliswaar is het maar een kilometer of 20, maar met die sneeuw toch een heel eind en zeker met dat wagentje.

Mijn zwager had daarom slaapplaatsen geregeld voor ons in Leeuwarden. Toen wij die avond vanuit Harlingen naar Leeuwarden reden, was het erg mistig, dat wil zeggen er hing een mist op ongeveer 1,50 m van de grond, dus wij hadden daar niet zo veel last van. Achter ons reed een grote bus en toen mijn broer even een sanitaire stop moest maken, gingen wij aan de kant staan om de bus te laten passeren. Maar de bus stopte tot onze verbazing ook; wat bleek, hij reed op ons achterlicht, want hij kon omdat hij hoger zat niets zien en na de stop reed hij dus weer keurig achter ons aan richting Leeuwarden.

De mensen bij wie wij mochten overnachten, bleken in een flat te wonen; heel aardige mensen, die in wezen wildvreemde schaatsers onderdak gaven. Er was maar n kachel in die flat en die stond in de kleine woonkamer. Het was er die avond vol en warm, ik mag wel zeggen zeer warm en vooral gezellig met voor ons allemaal vreemden die buitengewoon gastvrij waren. Vroeg op de avond had de dochter nog gevraagd of wij van frisse lucht hielden op onze kamer; natuurlijk hielden wij daarvan. Om een uur of 10 wilden wij gaan slapen en wees zij ons de kamer. Toen wij de deur open deden konden wij bijna Groningen zien liggen. Wagenwijd stonden de ramen open bij een temperatuur van 18 graden onder nul; ik denk niet, dat de ramen in die flat ooit sneller dicht gedaan zijn. Het zal duidelijk zijn, dat wij ons niet eens uitgekleed hebben en zo ons bed indoken.

De volgende ochtend werden wij om vijf uur gewekt, want wij zouden in de vijfde groep ( 6.50 uur) starten. Na een vluchtig ontbijt togen wij naar onze auto, die bleek er uit te zien als een iglo; n bonk ijs en dat kwam natuurlijk door de mist die er nog steeds hing, alles was wit.

De auto had startproblemen en wij vreesden natuurlijk het ergste, want aanduwen was in de sneeuw niet mogelijk en hoe kom je zonder vervoer bij de startplaats, flitste het door mij heen. Mijn broer gaf geen cent voor het willen starten; trouwens ik ook niet, maar hij ging het uiteraard toch proberen en tot onze stomme verbazing gebeurde wat nooit gebeurde: de motor startte direct. Hoezo het geluk was met ons!

De startplaats was een garage tevens spuiterij, die vlakbij het startpunt stond. Inchecken en opstellen in die spuiterij met 1000 man; om 6.50 uur ging de deur open en holden wij naar het ijs. Op een grote verlichte plek, midden op het ijs, stonden banken, maar ja die waren al bezet. Dus de schaatsen onder gebonden zonder bank, dat ging ook. Ik had een paar leren sloffen aan, want die kon ik makkelijk in de hand houden. Tegenwoordig heb je mooie schaatspakken en mooie brillen en zelfs rugzakjes; wel in die tijd niet, in ieder geval hadden wij die niet. De broekpijpen in de sokken stoppen; ja inderdaad, wij hadden zelfs geen trainingspakken, en zo gingen wij op naar Sneek de eerste groep was toen al
1 uur onder weg.

Het was nog steeds erg mistig en het vroor 18 graden. Alles was berijpt en dus prachtig wit en geen wind. Het enige dat je hoorde, was het krassen van de schaatsen op het ijs; verder een onwezenlijke stilte, niemand sprak ook maar een woord. Af en toe hoorde je een vloek van iemand die weer eens viel.

Na een kilometer of 20 stond het eerste stempelhok, Sneek; zo die hebben wij. Het begon al een beetje licht te worden. Nu op naar IJlst; dat is maar een stukje, een kilometer of 5; tweede stempel. Dat gaat goed, een enthousiaste toeschouwer zei tegen mijn broer je lijkt wel gek, het vriest meer dan 20 graden. Gelukkig sprak hij Fries en konden wij hem niet zo goed verstaan, maar het klonk bepaald niet als een aanmoediging.

Op naar Sloten. Prachtig was het, een beetje vaal licht, de zon deed zijn best om door de mist heen te breken en dat gaf die wat onwerkelijk sfeer. Er werd nog steeds niet gesproken, behalve dan door een deelnemer die luidkeels vroeg of er iemand nog een rechterschaats over had, want de zijne was gebroken ( inderdaad er werd toen ook nog op houten schaatsen gereden, vandaar); helaas, hij kreeg weinig respons.

In de tussentijd begon mijn broer wat slechter te zien. Op dat moment wisten wij niet wat dat betekende, maar later begrepen wij, dat het eerste symptoom van het bevriezen van de ogen zich aangediend had. Door zijn handen op zijn ogen te leggen bleek het weer te verdwijnen en dus konden wij doorgaan met de tocht, maar af en toe moest hij wel zijn handen op zijn ogen leggen.

Sloten betekende het derde stempel en vervolgens op naar Stavoren, via de Fluesen. Het begon een beetje te waaien en dat betekende, dat de rijp van de bomen en struiken waaide en de mist verdween. Schitterend was het, letterlijk en figuurlijk, maar het beetje waaien veranderde al gauw in een stevige bries. In de tussentijd was ik mijn broer kwijtgeraakt in de drukte, maar wij zouden elkaar wel weer ontmoeten in Leeuwarden, want daar moesten wij toch naartoe.

Met de harde wind in de rug voelde ik mij een echte schaatser en die 30 kilometer naar Stavoren had ik zo maar overbrugd. Weer een stempel en dat betekende bij elkaar bijna 70 kilometer. Ik kwam door dat harde rijden nogal bezweet en dus nat aan. Even wat drinken en dan verder, maar nu tegen de langzamerhand tot harde wind aangewakkerde bries in en bij een temperatuur van 16 graden onder nul. Ik had het nog nooit zo koud gehad; al het zweet werd in n klap ijs. Op dat moment had ik wel een beetje medelijden met mijzelf, maar stoppen had geen zin en dat komt ook niet bij je op. Buitendien, daar word je ook niet warmer van, dus doorrijden, je wordt vanzelf weer warm. En inderdaad, voor ik in Hindeloopen aankwam, was ik weer opgedroogd en had het niet meer koud.

Hindeloopen betekende het 5e stempel en ongeveer 80 kilometer achter de rug. Bij Hindeloopen werden wij het IJselmeer opgeleid, dat betekende klunen over de dijk om via dat IJselmeer naar Workum te schaatsen, weer terug klunen over de dijk en stempel 6 halen. Veel deelnemers waren er in de tussentijd niet meer; dat kwam, doordat je in Stavoren aangeraden werd er mee te stoppen, omdat het veel te koud was en het weer nog slechter zou worden. Daarbij kwam nog, dat je van de stempelplaats de (warme) trein kon zien staan en voor duizenden was dat een te grote verleiding; zo ook voor mijn broer, bleek later. Tegen hem werd trouwens, door een oude Fries gezegd je lijkt wel gek om met dit weer door te gaan. Het werd wel in het Fries gezegd, maar dat begreep hij wel en dat was voor hem de druppel.

Van Workum naar Bolsward. In Bolsward ben je op de helft, dat is precies 100 kilometer en je hebt je 7e stempel te pakken. Harlingen, dat is de volgende stempelpost en zon 16 kilometer verder. Het ijs is al de hele tocht buitengewoon slecht. Het is wel erg dik, dus weinig klunen, maar er zitten veel grote en vooral brede scheuren in; in sommige past je hele schoen. Dat betekent vallen, heel veel vallen, want door de sneeuw op het ijs zie je de scheuren natuurlijk niet en vegen helpt niet en buitendien, zelfs een Fries doet dat bij deze omstandigheden niet.

Het is grappig, nou ja grappig, als je rechtop staat, kan je net over de stuifsneeuw heen kijken, want die hangt als een mistdeken over de weilanden. Op de stukken dwars op de wind liggen enorme sneeuwduinen, zodat je helemaal niet meer kunt zien waar je je schaats neerzet en dat betekent nog vaker vallen. Halverwege Bolsward / Harlingen dreig ik te verdwalen, omdat het verschil tussen weiland en ijs niet meer is te zien. Al baggerend door de sneeuw en gokkend wat richting betreft, weet ik toch op koers te blijven tot ik weer zeker ben van het traject n.l., ik zie weer ijs.

In Harlingen staan twee mensen in het stempelhok, die verbaasd lijken, dat er nog een schaatser langskomt. Ik krijg daar mijn 8e stempel en dus op naar Franeker, 13 kilometer verder. Gelukkig rijd ik nu recht tegen de wind in; niet dat dat zo plezierig is, maar in ieder geval kan ik het ijs zien en kan ik niet verdwalen. Na een kilometer of 5 haal ik iemand in die vervolgens vraagt of hij achter mij mag rijden; natuurlijk, dat is goed en zo komen wij gezamenlijk aan in Franeker. Het 9e stempel; ik ben precies 10 uur onderweg geweest.

Het is nog wel een uurtje licht, dus op naar Bartlehiem, de magische plek, een soort bedevaartsoord voor schaatsers. Maar een politieman zegt tegen mij de tocht is afgeblazen. Dat verklaart ook al die politieagenten op het ijs, die de schaatsers kennelijk, al dan niet met geweld, van het ijs moeten halen. Mijn hemel, heb je er 130 kilometer op zitten en dan word je verteld, dat het voorbij is; ze lijken wel gek, waar bemoeien zij zich mee, hebben zij niets anders te doen. Maar er viel niet te praten de tocht is voorbij. Achteraf hadden zij natuurlijk gelijk, je kon daar niet meer schaatsen, er was gewoon geen traject meer te vinden en het zou snel donker worden. Als je daar door vermoeidheid was gevallen, was het niet onmogelijk dat je even blijft liggen om vervolgens in slaap te vallen; ver in maart was je dan gevonden, nog in goede staat, dat wel.

Jammer, ik was al zon lekker eind op weg en voelde mij eigenlijk wel goed. Het zij zo, dan maar met de trein naar Leeuwarden, naar de familie waar wij geslapen hadden, daar zou ik mijn broer weer ontmoeten. Inderdaad daar was hij en wij stapten, na ze bedankt te hebben voor de goede zorgen, gelijk in de auto richting huis, want ja, de volgende dag moest er wel gewerkt worden. Dat naar huis rijden was niet zo eenvoudig, omdat er zich op de Afsluitdijk enorme stuifsneeuwduinen gevormd hadden en daar kwam je met een Renaultje niet of nauwelijks doorheen.
Wij hadden natuurlijk, wel een schep bij ons, maar dat neemt niet weg dat het toch een probleem was geworden. Gelukkig konden wij nu chter een bus aanrijden, die voor ons de sneeuwduinen slechtte. Wij moesten daarvoor wel dicht achter de bus blijven en een beetje vaart houden. Wij hebben de overkant gehaald, en vlak nadat wij de Afsluitdijk af waren, werd deze voor het verkeer gesloten; het geluk was weer met ons. In de Wieringermeerpolder ging mijn broer op een gegeven ogenblik wel erg ver links rijden en op mijn opmerking zou je niet een beetje meer naar rechts kunnen gaan, want er komt een auto aan zei hij dat gaat niet, ik waai naar links. Gelukkig stopte de tegenligger en konden wij de auto weer in het goede spoor duwen.

Een paar uur later waren wij weer thuis een ervaring rijker en vooral een illusie armer.